Frits Veldhoen: ‘Laat mij maar een lampje ophangen’

Frits Veldhoen: ‘Laat mij maar een lampje ophangen’

Frits: ‘Het vrijwilligerswerk zit me in het bloed. Mijn vader was zo’n beetje zijn hele leven actief als vrijwilliger. Tot ver in de 80 hielp hij anderen met het invullen van belastingpapieren. Ik heb dus van huis uit meegekregen dat je oog moet hebben voor mensen die het niet gemakkelijk hebben. Wij hadden het vroeger goed thuis, en ook in mijn latere leven heb ik nooit geldzorgen gekend. Ik besef dat ik een geluksvogel ben – in elk geval in materieel opzicht.’

 Actief blijven
‘Helaas heb ik wel wat mentale problemen die mijn leven soms moeilijk maken. In periodes dat het minder goed gaat, vind ik het lastig om in actie te komen. Toen ik met vervroegd pensioen ging, was ik dan ook heel bang om op de bank terecht te komen. Het vrijwilligerswerk helpt mij om actief te blijven. Het zorgt ervoor dat ik mijn bed uit moet, of ik me nu goed voel of niet.’

Trieste verhalen
‘Vroeger werkte ik bij het Buurtteam en daarvoor in de jeugdzorg. Vooral in de jeugdzorg maakte ik heftige dingen mee; de verhalen waren soms zo verschrikkelijk dat ik er ’s nachts niet van kon slapen. Ook als vrijwilliger hoor ik soms trieste verhalen. Ik kom thuis bij mensen die geen cent te makken hebben of die zich eenzaam voelen. Ze vertellen mij dat hun kinderen bijna nooit langskomen en dat ze soms dagen achter elkaar niemand zien. Ik lig niet meer wakker van zulke verhalen, maar ik moet wel een beetje oppassen. Als een verhaal mij raakt, vind ik het lastig om mijn grenzen te trekken. Van nature heb ik de neiging om te helpen.’

Bewuste keuze
‘Op zo’n moment ben ik blij dat ik vrijwilliger ben bij de Algemene Hulpdienst. Daar heb ik bewust voor gekozen. Laat mij maar een fiets repareren, een lamp ophangen of een kast in elkaar zetten. En denken: ik luister naar uw verhaal, maar uiteindelijk ben ik hier om een klusje te doen. Het contact is afgebakend. Dat vind ik prettig. Die mensen vinden het op hun beurt fijn dat ze hun verhaal aan iemand kwijt kunnen. Soms is dat al genoeg.  Als dat niet zo is dan wijs ik iemand op de mogelijkheid van een maatje of een buddy.’